Door: P.M. van Hekken – Parel, augustus 1991
Het geslacht Begonia omvat enkele duizenden soorten en er zijn inmiddels tienduizenden cultivars gekweekt. Begonia’s zijn zeer wijd verbreid; ze komen voor in de tropische en subtropische gebieden van Azië, Afrika en Amerika.
Voor het gebruik worden ze onderverdeeld in knolbegonia’s, semperflorens begonia’s, struikachtige begonia’s, wortelstokbegonia’s, hangbegonia’s en de zogenaamde cane-begonia’s, die zo heten omdat de stengels aan sugarcane (suikerriet) doen denken.
Enkele Begonia’s groeien epifytisch, maar de meeste groeien op de grand.
Zoals te verwachten is bij een plantengeslacht dat zo breed verbreid is, zijn de eisen die ze stellen aan hun omgeving zeer verschillend. Sommigen gedijen alleen bij een zeer hoge luchtvochtigheid en veel warmte, andere zijn uitsluitend in een terrarium of propagator te kweken. Vele
nemen genoegen met de omstandigheden die in onze huiskamers heersen, terwijl een soort, Begonia evansiana, tot mijn verbazing de laatste winter zelfs buiten goed doorstaan heeft.
Tenslotte is er een groep die zich zeer goed als kuipplant laat kweken: de “canes”, en daar zal ik het verder in de eerste plaats over hebben.
Geschiedenis
De eerst bekende publikatie van een Amerikaanse Begonia dateert uit 1651.
Francisco Hernandes, Amerika’s eerste botanicus, beschreef in zijn Nova Plantarum Animalium et Mexicanorum Historia, die in 1651 in Rome werd uitgegeven, onder de Mexicaanse naam Totoncaxoxo coyollin, een plant die nu bekend is als Begonia gracilis.
Deze plant was overigens al voor 1577 “ontdekt”.
In Azië zijn vroege afbeeldingen van Begonia’s bekend. In 1689 publiceerde de Nederlandse gouverneur van Malabar het werk Horti Malabarici Pars Nona, de Herbis et Diversis Illarum Speciebus. Hierin beschreef hij onder de naam Tsjeria-narinampuli, een species die nu bekend is als Begonia malabarica.
De geslachtsnaam Begonia dateert uit 1700. Charles Plumier (1646-1704), een Franciscaner monnik en botanicus, ging in 1690 naar de Antillen om onbekende planten te verzamelen. Hij vond zes soorten, die hij in het geslacht Begonia onderbracht, een naam ter-ére van Michael Begon, de Intendant van de Franse Antillen. In 1700 werd de naam Begonia voor het eerst gepubliceerd door Joseph Pitton de Tournefort in het werk Institutiones Rei Herbariae volume I.
In 1777 werd de eerste levende Begonia, B. nitida, naar Europa gebracht, naar Kew Gardens bij Landen. Omstreeks 1800 waren er nog pas vijf soorten in cultuur. In de loop van de 19e eeuw nam het aantal echter zeer snel toe en werd een begin gemaakt met systematische hybridisering.
In 1856 werd Begonia rex uit Assam in Engeland ingevoerd. De commerciele waarde van deze prachtige, kleurige soort werd bijna meteen onderkend en men begon te kruisen met andere wortelstokbegonia’s.
Hieruit zijn de zogenaamde Rexhybriden ontstaan, een groep spectaculaire planten, die helaas buiten de kas moeilijk te kweken zijn.
In de zestiger jaren leidde de ontdekking van zes knolbegonia’s in de Andes in Zuid-Amerika tot intensieve hybridiseringsprogramma’s, die de eerste voorouders opleverden van de huidige knolbegonia’s.
In 1878 werd in Brazilië toevallig Begonia semperflorens ontdekt. Deze soort werd gekruist met B. schmidtiana, een andere pas ontdekte soort.
Dit was het begin van de bekende Semperflorens Begonia’s-voor tuin en vensterbank.
In 1880 werd op Socotra, een klein eilandje in de Indische Oceaan voor de Afrikaanse kust, een winterbloeiende knolbegonia gevonden, Begonia socotrana. Uit kruisingen met deze soort zijn de bekende Hiemalis en Cheimantha Begonia’s ontstaan.
Cane Begonia’s
De meeste cane-begonia’s komen uit Brazilië, waar de eerste tegen het einde van de 18e eeuw werden ontdekt.
Op het ogenblik zijn er ruim 200 soorten en cultivars in cultuur. De meest kenmerkende eigenschap van de “canes” is hun bamboe-achtige stengel met de iets gezwollen knopen en de lange intemodiën. In hoogte variëren ze zeer: de kleintjes worden niet hoger dan 40 cm, terwijl andere makkelijk 2 meter halen. Vele maken twee soorten stengels:
– krachtig groeiende steil omhooggaande “bamboe” stengels, die niet of nauwelijks vertakken;
– zwakker groeiende min of meer horizontale stengels, die makkelijk vertakken.
De vorm en de hoogte van deze planten is dus zeer sterk te beinvloeden door een van beide systematisch te verwijderen. De bladeren zijn meestal langgerekt, eivormig of elliptisch, meestal onbehaard, aan de bovenkant green, al dan niet met duidelijke witte stippen, aan de onderkant soms rood of roodachtig. De meeste “canes” hebben bladeren met gladde randen; één groep cultivars, de Superba “canes”, afstammelingen van kruisingen met Begonia aconitifolia, hebben gelobde en/of gegolfde randen.
Over het algemeen geldt dat Begonia’s in kleine potten moeten worden gekweekt, zodat de hele potkluit doorworteld is, immers niet-doorwortelde grand blijft te lang nat en koud en verzuurt snel.
Cane Begonia’s kunnen heel goed in de huiskamer overwinteren. Als ze licht genoeg staan kunnen ze zelfs doorbloeien. Het is ook mogelijk de planten te overwinteren bij veel lagere temperaturen en met minder licht. In die delen van de V.S. waar het niet vriest laat men de planten gewoon het jaar rond buiten.
De planten zullen dan wel hun blad grotendeels verliezen en er onooglijk uit gaan zien. In maart moeten ze dan kart worden teruggesneden op 2 à 3 knopen boven de grand. Ze lopen vervolgens snel uit.
Het grootste probleem met “canes”, zoals met alle Begonia’s, is meeldauw.
Het treedt op als de planten verzwakt zijn, bijvoorbeeld doordat ze te lang te droog hebben gestaan of doordat ze onvoldoende licht en frisse lucht krijgen. Vooral in de nazomer treedt dit op als de luchtvochtigheid hoog is en de nachten kouder worden. Een à tweemaal spuiten met een oplossing van Baycor, een antimycoticum van Bayer, blijkt afdoende te zijn.
Cane Begonia’s zijn heel makkelijk te vermenigvuldigen. Stengelstekken wortelen op water binnen enkele weken en kunnen dan opgepot worden.
Helaas zijn cane Begonia’s niet gemakkelijk te krijgen. Begonia albopicta en de cultivar ‘Rosea’, en nog enkele cultivars zijn regelmatig in tuincentra en bloemenwinkels te vinden.
Voor de andere is men aangewezen op stekken van liefhebbers en op zaad van het Seedfund van de American Begonia Society.
Naast de cane Begonia’s is er nog een Begonia, die heel geschikt is om ‘s zomers buiten te kweken: B.sut· erlandii, een semi-knolbegonia.
Deze uit Zuid-Afrika afkomstige plant maakt sierlijke overhangende stengels en bloeit overvloedig met oranje bloemen. De laatste jaren wordt deze plant regelmatig in het voorjaar aangeboden. Bij voldoende warmte en licht groeit hij in de winter door. Zo niet, dan sterft hij helemaal af, om vrij laat in het volgende voorjaar weer uit te lopen.