Tekst en foto’s: G. van Ree
De Parel, nr. 6 1998
Het komt de schrijver van dit verhaal geenszins vreemd voor dat ook binnen het wereldje van de kuipplantenliefhebberij aan de individuele voorkeur en smaak op geen enkele wijze te tornen valt. Toch kan hij er zelfs met zijn allerbeste verstand niet bij dat er ook maar een collectie bestaat waarin Callistemon ontbreekt.
Of het zou moeten zijn omdat betreffende beheerders menen dat een dergelijke oogverblindende verschijning niet anders dan een moeilijk handelbare klant in de huishouding moet zijn. Een misvatting zoals zal blijken.
Koele kikker
Voor een goede ontwikkeling in een Hollandse pot verlangt deze gast uit het Australische gebiedsdeel namelijk echt niet zoveel meer van ons dan dat we er voor waken dat de wortelkluit nooit volledig indroogt en dat we hem het liefst licht en in ieder geval koel de winter doorloodsen. Met koel wordt dan tussen nul en maximaal tien graden Celsius bedoeld.
Wanneer de temperaturen van uw winterberging dit traject met regelmaat te boven gaan kunt u beter uw lampenpoetser op een beschut plekje in de buitenlucht stallen.
Daarbij is het goed te weten dat van de 30 in het wild voorkomende soorten de meeste aardig wat vorst weten te verdragen.
Zelfs in die mate dat een experimentele vollegrondstoepassing in het westen van het land niet op voorhand gedoemd is te mislukken.
Levensstandaard.
De zomerstandplaats mag zich gerust in de volle zon bevinden, maar ook op wat minder bestraalde plekjes kan de bloemproductie op redelijk hoog vermogen draaien.
Callistemon heeft bepaald geen grote voedselbehoefte en doet het ook goed in relatief kleine containers.
Verpotten is daarom bij grote planten slechts om de drie tot vijf jaar noodzakelijk.
Als groeimedium vermengen we een goede potgrond met turfmolm of cocopeat. Als basisbemesting gebruiken we wat bloed- en beendermeel.
Gedurende de groei volstaat een kleine gift Culterrakorrels. Velen onder ons zullen een zucht van verlichting slaken wanneer ze lezen dat bij twijfel de watertoevoer beter te hoog dan te laag gedoseerd kan worden. We weten namelijk maar al te goed dat meestal het omgekeerde het geval is en dat dan bij foutief handelen de gevolgen steeds onherroepelijk zullen blijken.
Slechts wanneer de planten te volumineus dreigen uit te groeien of wanneer we een bepaalde groeivorm voor ogen hebben stellen we onze snoeitechniek op de proef. De periode vlak na de bloei leent zich hier het beste voor. Succes is verzekerd, want zelfs tot op de grond afgesneden stammetjes botten geheid weer uit.
Bloemlezing.
Bij de juiste verzorging kunnen we jaarlijks genieten van het meest in het oog springende kenmerk van een lampenpoetserstruik, de cilindervormige bloeiaar. Deze lijkt geheel en al uit scharlaken en karmozijn getinte meeldraden opgebouwd te zijn.
Ook bestaan er gele, groene en crêmekleurige soorten. Merkwaardigerwijs groeit de as van de bloeiaar gewoon door en vormt later, na een aantal bladeren, opnieuw een bloeiwijze. Van de vorige resteren dan enkel nog de houtige vruchtdoosjes. Het tijdstip waarop de bloei plaatsvindt is overigens in hoge mate afhankelijk van de lichtomstandigheden in het winterkwartier. Zijn die gunstig dan valt de hoofd-bloei in mei-juni met een verhoogde kans op nabloei in augustus-september.
Donker overgehouden zult u genoegen moeten nemen met een eenmalige nazomerse bloemfontein. Hoe dan ook: het is elke keer weer spannend te zien of de alsmaar zwellende eindknoppen zich als bloeiwijze ontpoppen, of niet.
Wanneer de knopschubben uiteen wijken wordt pas uitsluitsel gegeven. Kleine groene bolletjes, elk met een schutblad, verraden uiteindelijk de daadwerkelijke bedoeling van de groeitwijg.
Wanneer de bloemknoppen openbarsten zult u op zoek moeten gaan naar kroonbladen, want ze zijn erg klein, maar aan meeldraden geen gebrek.
Zoals bij de meeste andere leden van de Myrtaceae vormen ze het meest beeldbepalende element van de bloei. Kleurig en strak priemen ze het luchtruim in en dagen schalks elke voorbij hummende hommel uit om eens even lekker te komen kroelen.
Het is echter niet alleen de bloemdracht die een lampenpoetserstruik z’n kleur meegeeft. Het zijdeachtig behaarde jonge schot ontvouwt zich namelijk in de meest prachtige rood- en bronstinten.
Extreem harde, zoals bij C. salignus, maar ook pastelachtige. C. viridifiorus is daar een goed voorbeeld van.
Het volgroeide, min of meer zwaardvormige, blad glanst mooi heldergroen of is dof tussen grijs en blauw.
De bast tenslotte is vaak mooi witgrijs gegroefd of, in een aantal gevallen, karakteristiek roodbruin beaderd.
Verkrijgbaarheid.
Enerzijds mogen we ons gelukkig prijzen dat de laatste jaren Callistemon weer volop in het tuincentrumcircuit te koop wordt aangeboden, anderzijds roept het de nodige twijfel op omdat het dan veelal chaotisch gesnoeide exemplaren van C. citrinus
‘Splendens’ betreft of de uit ItaliÎ geïmporteerde C. laevis. Gemakshalve worden hybriden van onbestemde herkomst door de grootgroengrutters vrijwel altijd als C. citrinus geclassificeerd.
Gelukkig bestaat voor de doe-het-zelver de mogelijkheid om bij verzendbedrijven zaad van mooiere, spannender, gekkere of sowieso andere Callistemonsoorten te bestellen. Het Engelse Chiltern Seeds en onze eigen Victora Seeds verdienen hier best een nominatie.
Wie kant-en-klaar potgekweekt materiaal wenst aan te schaffen moet de rug meer krommen, want de in Sarah Hart’s Plantenvinder vermelde toptelers blijken vaak een groter sortiment aan te melden dan dat ze in werkelijkheid voor particulieren kunnen aanleveren.
Ook de vanouds bekende kuipplantenkwekerijen geven op dit gebied nauwelijks thuis.
De onlangs door mij opgerichte speciaalkwekerij Mirtomania uit Glanerbrug lijkt inmiddels wat sortiment, kwaliteit en voorlichting aangaat – in alle bescheidenheid – verreweg over de beste papieren te beschikken.
Vermeerdering.
Het opkweken van een lampenpoetser uit zaad of van stek verloopt op dusdanig simpele wijze dat zelfs de grootste groenling op dit gebied reeds snel kan uitgroeien tot een ware hulk. Beide procedures kunnen het zonder hoogdravende teeltkunstgrepen als bodemverwarming e.d. stellen en afgezien van goed vermeerderingsmateriaal is er weinig meer nodig dan een stekbak met transparante
kap en een zaai/stekgrondmengsel van half-om-half cocopeat en zand.
Ga niet lopen hannesen met potjes en plastic zakjes want zo’n stekbak is reeds voor een tientje te koop.
Op de vensterbank van een noord-venster in een gemiddeld warm vertrek kiemt het stoffijne zaad binnen een week, terwijl stekken na zo’n drie ‡ vier weken aan de wortel raken.
Het verspenen van de fragiele zaailingen vanuit hun kiembak naar een pot vormt nog het meest lastige onderdeel van het voortplantingsverhaal.
Een scherpe blik en een vaste hand zijn hiervoor absolute vereisten. Wie niet in staat is daar – om welke reden dan ook – aan te voldoen, kan beter 9 cm. containers vullen met potgrond en een afdeklaag zaaigrond en het zaad hier direct op uitstrooien.
Het geheel plaatst u weer terug in de bak. Om uitdroging van het zaad te voorkomen kunt u nevelen.
Een andere oplossing is de zaaipotjes, totdat de zaailingen boven de grond staan, in een laag-je water te zetten.
Bij deze methode zal het kiemsel wel enigszins gedund moeten worden. Zowel voor zaailingen als voor stek-planten geldt overigens dat u van het begin af aan voor de keuze wordt gesteld er een of meerdere per pot aan te houden.
In het eerste geval ligt de opkweek tot stamboom voor de hand, terwijl een kuip met drie tot vijf exemplaren een mooi bossige struik zal opleveren.
Pleidooi
U ziet het dus, praktijktechnisch staat u verdraaid weinig in de weg om eens een Callistemon uit te proberen.
Vooroordelen zoals: “het is mij te moeilijk”, “het wordt mij te groot” of “ik weet er niet aan te komen”, raken na lezing van het bovenstaande kant nog wal en kunnen dus beter overboord gezet worden.
Alleen de fervente haters van bloemen uit de pluizesnuitklasse hebben gegronde reden om lampenpoetsers in de ban te doen.
Maar u, die alles wat bijzonder is op plantengebied weet te waarderen, bekijkt u haar eens nader, dit scharlaken terraswonder en haal een stukje “Down-Under” naar boven.
Ik denk dat Nederland er heel wat mooier op zal worden!
TOP VIJF
Alle Callistemons zijn voorbeeldige kuipplanten en de ware liefhebber zal dan ook zoveel mogelijk soorten in huis willen halen.
Voor wie niet weet waar te beginnen volgen hier een paar aanradertjes:
C. viridiflorus: waarschijnlijk de meest vorstbestendige soort. Blauwgrijs blad. Crêmekleurige bloeiwijzen met een groene gloed en prachtig jong schot met pasteltinten.
C. salignus: snelle groeier met wilgachtig blad dat in het jeugdstadium fel paars-rood vlamt. Wit afschilferende bast. Crêmekleurige bloemen.
C. laevis: sierlijk uitbuigende twijgen. Bloeit meerdere keren per jaar met felrode borstels. Nogal vorstgevoelig.
C. rigidus: een beetje een stijve hark met smal stug blad. Bloeit echter gemakkelijk, wederom in het rood, en maakt een heerlijk stoere indruk.
C. sieberi: bijna winterharde alpineplant. Naaldachtig blad aan slangachtig uitwaaierende twijgdraden. Groeipunten rossig. Bloeit wit.
Verder bestaat er een aantal roodbloeiers waaronder C. macropunctatus, C. phoeni-ceus, C. speciosus e.d., die veel op elkaar lijken maar in detail toch behoorlijk kunnen verschillen en die hoe dan ook stuk voor stuk de moeite nadrukkelijk waard zijn.