Soortnaam: Caesalpinia gilliesii.
Nederlandse naam: Paradijsvogelbloem.
Familie: Fabaceae (Vlinderbloemigen).
Afkomst / verspreiding: Argentinië en Uruquay.
Bijzonderheden: een bladhoudende of bladverliezende plant;
ze verliest haar varenachtig blad in gebieden met een koel en nat klimaat, in warme gebieden blijft het blad in de winter eraan;
kenmerkend voor alle soorten Caesalpinia zijn de dubbel geveerde bladeren die langs lange stengels staan;
‘s avonds vouwen de bladeren zich samen in een slaapstand;
uit de grote bleekgele bloemen steken karmozijnrode meeldraden van ongeveer 10 cm lang;
aan het eind van de bloei ontwikkelen zich peulen, waarin de zaden zich bevinden; in ons klimaat zullen de zaden zelden kiemen;
de peul wordt hier circa tien cm lang, in warme landen twintig tot dertig cm.
Standplaats: op een warme zonnige plaats;
aan de grond worden geen bijzondere eisen gesteld;
een goed doorlatende, zandige grond met een beetje humus is voldoende om de plant te laten groeien.
Bloeiseizoen: de hele zomer met een hoogtepunt in juli en augustus.
Verzorging: de grond moet de hele zomer voortdurend vochtig gehouden worden, maar niet langdurig tè nat laten; dus zorgen voor een goede drainage!
Bemesting: in groeiseizoen wekelijks kuipplantenvoeding.
Vermeerdering: uit zaad; het zaad eerst wat opruwen en daarna weken in heet water om het kiemen te bevorderen.
Overwintering: voor de eerste vorst naar binnen brengen op een lichte plaats;
bij een temperatuur boven 10°C behoudt ze haar bladeren; dan matig water geven zodat de wortelkluit niet uitdroogt.
Problemen: niet bekend.