De kwaliteit van het substraat waarin we onze planten kweken is van groot belang. Voor oudere planten, die we minder vaak verpotten, is die kwaliteitseis nog belangrijker dan voor jonge planten die regelmatiger verse potgrond krijgen. Een oude kluit kan door gewetensvol mesten en vlijtig gieten een blok worden aan het been van onze plant. De grond is vaak verdicht, water loopt vlug door, zuurstof voor de wortels is er bijna niet en voedingsstoffen worden slecht vastgehouden. Daarom is het van groot belang bij het verpotten van oudere planten flink wat ruimte te laten tussen de potrand en de oppervlakte van de potgrond. Dan kan in de volgende jaren, waarin niet wordt verpot, deze ruimte worden benut voor een “top-dressing”; er kan verse potgrond, al dan niet met organische mest of (afhankelijk van de behoefte van de plant) goed verteerde stalmest op de oude kluit worden gebracht. Op het eerste gezicht zijn alle merken standaardpotgrond goed, mits ze onder controle staan van de “Stichting Regeling Handelspotgronden”, kortweg RHP. De meeste potgronden hebben dit keurmerk op de zak staan. Toch is een waarschuwing op zijn plaats. Vooral de goedkope standaardpotgrond bevat vaak teveel turf. Turf kan veel water opnemen (turfmolm tot 900 g water per 100 g droge stof; doorvroren tuinturf tot 500 g per 100 g). Daardoor blijft deze grond lang nat (met kans op wortelrot in de winter) en eenmaal flink uitgedroogd neemt turf moeilijk water op. We willen wellicht het onmogelijke. In de zomer willen we een grondsoort die veel water vasthoudt, zodat we het gesjouw met volle gieters kunnen beperken. In de winter willen we grond die minder vochtig blijft, om wortelrot te voorkomen. Door toevoeging van twee bestanddelen kunnen we standaard-potgrond verbeteren voor onze planten, namelijk door er scherp zand en klei of leem goed doorheen te mengen. Scherp zand verhoogt de doorlaatbaarheid voor water. Klei doet het omgekeerde en bovendien houden de kleideeltjes voedingsstoffen vast. Daarbij komt dat, bodemkundig gezien, een goede grondsoort deeltjes bevat die zoveel mogelijk verschillen in omvang, zoals microscopisch kleine kleideeltjes en met het blote oog zichtbare steentjes van scherp zand. Voor de meeste kuipplanten kunnen we zonder gevaar de standaardpotgrond verbeteren door toevoeging van 10% scherp zand en 10% klei. Natuurlijk moeten we ook letten op wat er al in zit, maar dat is meestal niet bekend. Verder moet worden gelet op de behoefte van de plant. Zo willen palmen graag wat zwaardere grond, dus met wat meer klei. Bij planten die gevoelig zijn voor wortelrot, zoals Alyogyne, Polygalaen Sollya kunnen we beter geen klei toevoegen. Zandgrondbewoners hebben klei natuurlijk niet voor het oprapen. Maar ze komen vast wel eens in het rivierengebied. Het is dan verstandig een schepje en een zakje mee te nemen en de molshopen in de gaten te houden. Kijk uit voor kleiaardappelvelden waarop het loof is doodgespoten. Sommige mensen mengen nog andere materialen door hun potgrond zoals perlite of styropor om de grond luchtig en doorlatend te maken. Sommige planten stellen speciale eisen aan de zuurgraad van de potgrond. Zelfgemaakte potgronden worden weinig gebruikt. Je moet daar veel ervaring mee hebben. Ze bestaan vaak uit rijpe kompost, turf, voedselrijke tuingrond en allerlei toevoegingen zoals bladaarde, dennennaaldengrond en meststoffen. Een groot nadeel van deze grond is dat ze vaak sporen van schadelijke schimmels, dierlijke parasieten en onkruidzaden bevat.
Zaai- en stekgrond
Deze grond is kant en klaar te koop. Ze bevat vaak uitsluitend turfmolm met soms wat veenmosveen en geen of vrijwel geen meststoffen. U kunt het zelf maken door wat turfmolm te zeven en er 25% scherp zand doorheen te mengen. Zaailingen worden na opkomst in bemeste potgrond gezet. Stekken moeten na beworteling worden bemest of worden verplant in bemeste potgrond. Een uitstekende zaai- en stekgrond is Cocopeat Naturel (niet Cocopeat Super, die bevat mest). Het is bovendien milieuvriendelijker dan gewone potgrond die een aanslag doet op de nog bestaande hoogveengebieden. Het bestaat uit gecomposteerde vezels van kokosnoten. Je krijgt er bovendien geen zwarte handen van.
Verpotten
De beste tijd om de planten te verpotten is het vroege voorjaar, wanneer de planten in de groei zijn. Jonge planten kunt u beter met regelmaat verpotten,
d.w.z. een grotere pot geven, om wortelrot te voorkomen. De nieuwe pot mag 3 à 4 cm groter zijn. Voor een goede drainage (afwatering) gebruikt u onder in de pot eerst potscherven of kleikorrels (ook wel hydro-korrels genoemd). Oudere kuipplanten hoeven niet elk jaar verpot te worden. Zij kunnen wel 4 tot 5 jaar in dezelfde pot blijven staan. Wanneer men deze planten toch wil verpotten, is het soms mogelijk om bij een aantal soorten de wortels te snoeien. Brugmansia, Abutilon en Phoenix canariensis bijvoorbeeld ondervinden hier geen schade van. Dit in tegenstelling tot Fremontodendron en Bougainvillea, waarvan de wortelkluit intact dient te blijven. Na het verpotten mag u de plant één dag geen water geven. Dit om wortelrot te voorkomen. Ook dient u zo’n plant niet in de volle zon te zetten. U moet een goed model pot uitkiezen, b.v. een pot die aan de bovenkant wat breder uitloopt. Hierdoor is het straks gemakkelijker om de plant weer uit deze pot te halen, zonder pot of wortelkluit te beschadigen. Potgrond in terracotta potten droogt sneller uit dan potgrond in plastic potten. Plastic potten zijn daarbij ook onbreekbaar en vaak goedkoper dan terracotta potten. U moet er wel voor zorgen dat deze potten voorzien zijn van voldoende afvoergaatjes. Houten kuipen zijn in allerlei maten, met of zonder handvatten verkrijgbaar. Deze laatste kunnen vaak aangetroffen worden in parken en kasteeltuinen. Daar zijn ze te bewonderen, samen met soms eeuwenoude kuipplanten.