– Trithrinax campestris –
jong exemplaar
Wat is een palm?
Palmen behoren tot de eenzaadlobbigen. Het kiemblaadje begint met één blad, net zoals grassen, irissen, lelies, orchideeën en yucca’s. Pas na het tweede of derde blad is er een begin van een echte palm te zien. Een palm ontwikkelt maar een enkele stam met één groeipunt. Is de stam eenmaal op dikte, dan rijst hij verder de hoogte in, net als een grashalm. Een palm vertoont dus geen zogenaamde secundaire diktegroei zoals de meeste andere planten die steeds dikker kunnen worden. (Er zijn ook palmen die “bossig” groeien: zij maken meerdere stammen.)
Alle palmen hebben grote, opvallende bladeren. Deze zijn vaak veervormig en hebben een hoofdnerf. Dit zijn de vederpalmen. Ook zijn er bladeren die een stengel hebben met daaraan een bladschijf die straalsgewijs ingesneden is. Dit zijn de waaierpalmen.
Enkele vederpalmen zijn:
- Butia capitata (butiapalm)
- Caryota mitis (vissestaartpalm).
- Chrysalidocarpus lutescens (goudpalm)
- Howea fosteriana (kentiapalm)
- Jubaea chilensis (honingpalm)
- Phoenix canariensis (Canarische dadelpalm)
- Phoenix dactylifera (echte dadelpalm)
– butia capitata –
Waaierpalmen zijn o.a.:
- Chamaerops humilis (dwergpalm)
- Licuala grandis (stralenpalm).
- Livistona australis (parasolpalm)
- Rhapis humilis (stokpalm)
- Trachycarpus fortunei (henneppalm)
- Washingtonia filifera (petticoatpalm)
– Washingtonia – blad –