PALMEN DEEL Il
Tekst, foto’s en tekeningen: R. Meijer De Parel nr.2, 1999
Palmen (familienaam: Arecaceae, oude naam Palmae) worden ingedeeld in waaierpalmen (met handvormig blad)en vederpalmen (met veervormig blad). De Phoenix, die ik hier zal beschrijven, is een vederpalm. Het samengestelde blad bestaat uit een lange bladsteel met zijdelingse blaadjes, de zgn. bladveer. De laagste blaadjes op iedere bladveer zijn soms gereduceerd tot scherpe doornen.Een blad met zijdelingse blaadjes is natuurlijk een vreemde naamgeving, zeker als we bedenken dat ‘de blaadjes’ vele decimeters lang kunnen zijn. Onder blaadje wordt dus niet alleen een klein blad verstaan doch ook een afzonderlijk bladdeel van een samengesteld blad. In feite is een geveerd blad een blad met zeer diepe insnijdingen.
Het geslacht Phoenix telt 17 soorten. We treffen ze aan in Zuid-Azië, in Afrika, op de Canarische Eilanden en op Kreta. Phoenixpalmen behoren tot de meest verspreid voorkomende palmen en gedijen goed in tropische en subtropische streken. Enkele soorten komen in groepen voor (P reclinata, P loureirii, P roebelinii), de meeste groeien solitair. De vrucht (dadel) van de Phoenix is een bes, d.w.z. zaad omgeven door vruchtvlees. Phoenixsoorten zijn over het algemeen harde, zonverdragende palmen die geschikt zijn om in cultuur te houden. De meest bekende zal ik hieronder in het kort beschrijven.
Phoenix acaulis.
De stam van deze “stengelloze” Phoenix is erg kort, uitgedijd – soms potsierlijk – en dicht bedekt met restanten van de beginpunten van bladstelen. De bladeren zijn donkergroen, 30-45 cm lang en in smalle bundels gegroepeerd. De 30-60 cm lange bloeiwijze ligt vaak op de grond en is daar soms zelfs onder geraakt. Uit de bloemen ontstaan groepen helderrode ovale vruchten die een eetbaar zoet vruchtvlees hebben. De palm is verspreid in delen van India en Burma. Hij groeit op arme rotsachtige bodem in zowel subtropische als tropische gebieden.
Het is een mooie en erg sterke palm.
Phoenix canariensis (zie afbeelding).
Deze van de Canarische Eilanden afkomstige palm is de meest gecultiveerde palmsoort. De enkele stam kan een hoogte bereiken van 20 meter. Hij draagt meer dan 100, ongeveer zes meter lange,lichtgroene bladerén waarvan de bladsteel aan de basis gedoornd is. Grote groepen van goudkleurige vruchten zijn vooral kleurrijk in binnenlandse gebieden. Als enige binnen dit geslacht zijn zijn vruchten echter niet eetbaar. De zaden ontkiemen snel, gewoonlijk één tot twee maanden na het zaaien.
Phoenix dactylifera (zie foto en afbeelding).
Deze echte dadelpalm is bekend om zijn sappige eetbare vrucht. In Australië worden deze vruchten alleen geproduceerd in droge tropische en subtropische gebieden in het binnenland. De herkomst is vermoedelijk NoordAfrika maar door zijn grote verspreiding is dat moeilijk meer na te gaan. Het is een erg sterke en sierlijke palm. Het is eveneens een uitstekende palm langs kustgebieden omdat hij stormachtige en met zout beladen winden trotseert. In koude gebieden groeit de palm goed maar ontwikkelt daar geen normale bloeiwijzen.
Dadelpalmen produceren suikers zowel op de stam als rond de wortels. De grijsgroene blaadjes zijn erg puntig. De bladeren zijn ongeveer zeven meter lang. De kroon is sierlijk gespreid. Meestal is er één enkele stam die een hoogte kan bereiken van 30 meter. Oudere exemplaren kunnen meer stammen hebben. De bloeiwijze is crème tot geel.
De vruchten zijn geel tot dieporanje.
Phoenix farinifera.
In de natuur groeit deze palm dicht bij de kust als een bossig en vaak ondoordringbaar struikgewas. Deze Phoenix komt voor in delen van India en het noordelijk deel van Sri Lanka. De stam wordt ongeveer een meter hoog. De gevederde bladeren zijn kort, diepgroen en met erg scherpe doornen aan de basis. De vrucht is 1,5 cm. lang en heeft zoet melig vruchtvlees (de Engelse naam is dan ook Flour Palm; fannifera betekent meeldragend). De palm kan zeer goed groeien in een zonnige omgeving, zowel in tropische als subtropische gebieden.
Phoenix loureirii.
Deze “bergdadelpalm” wordt vaak verward met de Phoenix roebelinii, met name in de tuinbouw. Uiterlijk gelijken ze veel op elkaar. Beide groeien in Indochina maar de P loureirii heeft een groter verspreidingsgebied en komt ook voor in India en Hong Kong. In zijn natuurlijke omgeving groeit deze palm tot vier meter hoogte, gecultiveerd niet hoger dan drie meter. De vruchten zijn ongeveer 12 mm. lang en als ze rijp zijn donkerpaars. Synoniemen: P humilis en P hanceana.
Phoenix paludosa.
De “wortelboom-dadelpalm” of “Mangrove Date Palm” groeit in laagliggende vochtige gebieden, bijv. langs rivieren. Het is een suiker producerende soort. Hij is sterk verwant aan P reclinata. Dankzij zijn vorm is hij geschikt voor decoratieve grasperken in botanische tuinen en parken. De stam wordt twee meter hoog; in uitzonderlijke gevallen komen exemplaren van vier meter voor. De bladeren zijn verspreid met enigszins gebogen blaadjes die groen van boven en grijs van onderen zijn. De vruchten zijn ongeveer een centimeter lang en oranje of zwart als ze rijp zijn. Deze soort is goed te plaatsen in vochtige tropische- en subtropische gebieden.
Phoenix pusilla.
Deze dadelpalm van Ceylon (syn. P zeylanica) groeit zeer goed in tropische laaglanden. Aangeplant in gebieden met lagere temperaturen groeit hij echter ook zeer succesvol. Het is een tamelijk langzaam groeiende grove palm. De stam is ruw en bedekt met dicht ingepakte blad bases. Gecultiveerd wordt de palm niet hoger dan drie meter. De bladeren zijn groen en verspreid in een gebogen kroon. Kenmerkend is dat de blaadjes uitstralen in vele vlakken. De vruchten zijn rood of violet en hebben zoet vruchtvlees. Kruisbestuiving is nodig voor de bevruchting. Deze palm groeit erg gemakkelijk in goed doorlatende grond. Een zonnige standplaats is van belang.
Phoenix reclinata (zie foto).
De Senegalese dadelpalm stamt uit tropisch Afrika. Het is een bossige vederpalm met meerdere naar buiten gebogen stammen en hij kan 15 meter hoog worden. De lichtgroene enigszins teruggebogen bladeren vormen een lichtere kroon dan de meeste andere Phoenixsoorten. De bloeiwijze is crème tot geel, de vruchten zijn fel oranje tot geel. Deze palm groeit vaak dicht bij kustgebieden en is een zeer goede soort om te kweken. Hij verdraagt kortdurende koude en vorst. Een zonnige standplaats is noodzakelijk.Kruisbestuiving is nodig voor een goede zaadproductie.
Phoenix roebelinii (zie afbeelding).
Deze kleinste van de Phoenixsoorten (dwergpalm) wordt niet hoger dan twee meter. Hij komt van Laos en is zeer populair onder liefhebbers. De stam is onderaan het smalst en wordt naar boven toe dikker. De palm groeit zowel in zonnige als schaduwrijke gebieden. Het is een zeer geschikte soort voor binnentuinen, maar ook als kuipplant, mits de nachttemperatuur niet onder 14° C. komt. De bloeiwijze is crèmekleurig; de vruchten zijn zwart en eetbaar.Deze palm heeft hogere temperaturen en luchtvochtigheid nodig dan andere soorten. Bij te droge lucht treedt spint op. Het is dus wenselijk de palm regelmatig te besproeien of te benevelen.
Phoenix rupicola.
De rotsdadelpalm is een middelgrote palm uit India. Daar groeit hij tussen rotsen en op steile rotswanden. Op een aantal punten komt deze palm overeen met P roebelinii maar hij is robuuster en heeft langere bladeren, die een mooie gebogen kroon vormen. De vruchten zijn paarsrood. De stam groeit tot acht meter hoog en dit gecombineerd met de fraaie kroon maakt deze palm tot een mooie soort voor tropische en subtropische tuinen. Hij groeit zowel in de zon als in de schaduw. Het zaad ontkiemt na twee tot drie maanden.
Phoenix sylvestris.
Deze soort uit India lijkt veel op de P canariensis. Hij groeit wat sneller en heeft een kroon van grijsgroene of zeegroene bladeren. De gele vruchten zijn eetbaar maar wel erg zuur. Deze palm wil goed groeien in tropische gebieden. De zaden ontkiemen drie maanden na het zaaien. Voor zaadproductie is kruisbestuiving nodig. Deze palm vraagt een zonnige plaats en goed doorlatende grond.
Phoenix theophrastii.
Afkomstig van Kreta is deze palm – naast Chamaerops humilis – de enige Europese palm. Deze robuuste kuipplant wordt helaas nog te weinig gekweekt. Ze vraagt een zonnige standplaats. De gewenste temperatuur in de zomer ligt tussen 15 en 25° Celsius; in de wintermaanden tussen 5 en 10° Celsius.
Samengevat zijn geschikt als kuipplant:
P canariensis, P dactylifera, P loureirii, P reclinata, P roebelinii (niet echt gebruikelijk), P rupicola en P theophrastii.
In de volle grond hebben deze palmen een minimale overwinteringstemperatuur van 5-10° C. nodig. Oudere exemplaren kunnen onder gunstige omstandigheden soms tot -10° C. verdragen. In ons klimaat is het verstandig de omgevingstemperatuur van dadelpalmen in kuipen ‘s nachts niet onder de 14° C. te laten komen; bij voorkeur tussen 16 en 18° C. (P canariensis verdraagt kortdurende vorstperioden buiten). In de winterberging is droge lucht ongunstig omdat zij dan snel last van spint krijgen. Nevelen is dan ook aan te raden.
Zoals voor de meeste kuipplanten geldt dient u palmen niet vanuit de winterberging direct in de volle zon te plaatsen omdat dan het blad kan verbranden. Dit is zeker het geval bij P roebelinii die ook de voorkeur geeft aan een schaduwrijke standplaats. P canariensis kan direct de volle zon in en daar blijven.
Omdat palmen diep wortelen vragen zij om een diepe kuip of container. Wanneer ze zich toch omhoog drukken kan een derde van de kluit worden verwijderd. Gebruik potgrond met klei en wat scherp zand.
Phoenixsoorten vragen een matige watergift want bij te veel water kan wortelrot optreden.~
Vermeerdering vindt plaats door zaaien in het voorjaar op tenminste 24° C. bodemwarmte.
Bemesting: in het algemeen bij palmen vloeibare mest, in lage concentratie (1/3 van normale oplossing) één maal per twee weken toedienen, van april tot en met augustus. Niet op de stam gieten.