Butia capitata (Jelly Palm, Pindo Palm)
Een vederpalm met sierlijk doorhangende blauwgroene bladeren, afkomstig uit het zuiden van Brazilië, Uruguay en Argentinië in Zuid-Amerika, die houdt van een zonnige plaats en goed gedraineerde grond.
Zij verlangt volop water, veel licht, om de twee weken vloeibare mest en geregeld een sproeibeurt.
Zij produceert gele of rode eetbare vruchten; deze zijn zeer decoratief.
In Zuid-Amerika noemt men haar ook wel gelei-palm, omdat er van de stroperige vruchten gelei of jam wordt gemaakt. De vruchten smaken zowel naar abrikozen als naar een mixture van ananas met banaan.
In Uruguay worden ze geweekt in alcohol om er een populaire likeur van te maken.
Het zaad kan ook geroosterd worden zodat er een soort surrogaat-koffie van gemaakt kan worden.
‘s Winters kan zij tegen een temperatuur van -5°C. Dit geldt voor een grote palm die in de volle grond staat.
Hou ook hierbij in de gaten dat zij niet te nat wordt. Vocht in combinatie met kou kan gevaarlijk zijn voor elke palm!
Ze kan ook in een serre als daar voldoende licht is. Daar wel vaak de bladeren besproeien. In de lente niet te snel in de zon: de bladeren verbranden nogal snel. Eerst even 4 weken in de schaduw.
Butia en Syagras zijn nauw met elkaar verwant, vandaar dat er geregeld kruisingen op de markt komen.
Ook dit zaad is nogal grillig wat ontkiemen betreft: het varieert van enkele weken tot langer dan een jaar. Men kan dit iets bespoedigen door de zaadschalen open te breken en de zaden een tijdje in warm water te leggen alvorens te zaaien.